Gaaf Gedicht
Ze koos voor eenzaamheid,
Haar pad kende geen weg terug.
Ze weigerde vooruit te kijken,
Haar blik ging naar de lucht.
Ze had geen reisgenoten,
Geen behoefte ook daaraan.
Ze wou alleen maar vrij zijn,
Van de ketens rond haar lichaam.
Ze wou een vogel zijn,
Die wegvliegt van haar last.
Met meelij’ dacht ze aan de bomen,
Die staan voor eeuwig vast.
Ook wou zij een vlam zijn,
Die danst altijd alleen.
Ze was jaloers op stoom,
Als ze zag hoe snel die verdween.
Misschien wou ze te graag,
Misschien wou ze te veel.
Maar op een koele winterdag,
Was ze weg van het toneel.
De bomen wisten hoe het zat,
De lucht hield stijf haar mond.
Maar volgens een getuige,
Was het verhaal mooi afgerond.
Met uitgestrekte armen,
In de zon een laatste keer.
Liet ze al haar angsten varen en toen,
Was ze er niet meer.